Categoriearchief: Sierah

Eerste openbaring van de Koran

“Het eerste dat de Profeet (Allah’s vrede en zegeningen zij met hem) aan Openbaring ontving, was een ware visioen. Wanneer hij een visioen zag, kwam het de volgende dag precies zo uit.

Later hield hij ervan om zich af te zonderen en hij trok zich terug in de grot Hira om een langere periode aanbidding te verrichten, voordat hij terugkeerde naar zijn familie om zijn proviand aan te vullen. En als hij terugkeerde naar Khadija en zijn proviand had aangevuld (dan keerde hij weer terug naar de grote).

Totdat de Waarheid tot hem kwam, terwijl hij in de grot Hira was. Hij kreeg bezoek van een engel die tegen hem zei: “Lees.” Hij antwoordde: “Ik ben niet in staat om te lezen.”

Hij (Allah’s vrede en zegeningen zij met hem) zei: “Hierop greep hij mij stevig vast en drukte mij tegen zich aan, tot ik bijna stikte. Vervolgens liet hij mij los en zei: “Lees.” Ik antwoordde (weer): “Ik ben niet in staat om te lezen.” Hierop greep hij mij stevig vast en drukte mij voor de tweede keer tegen zich aan, tot ik bijna stikte.

Vervolgens liet hij mij los en zei (weer): “Lees.” Ik antwoordde: “Ik ben niet in staat om te lezen.” Hierop greep hij mij stevig vast en drukte mij voor de derde keer tegen zich aan, totdat ik bijna stikte, waarop hij zei:

“Lees in de Naam van jouw Heer Die heeft geschapen. Hij heeft de mens geschapen uit een bloedklonter. Lees, en jouw Heer is de Meest Edele.”

De Profeet (Allah’s vrede en zegeningen zij met hem) keerde hiermee (met de geopenbaarde verzen) angstig terug (naar huis). Hij kwam binnen bij (zijn vrouw) Khadija bint Khuwaylid (moge Allah tevreden met haar zijn) en zei: “Omwikkel mij, omwikkel mij”, waarna Khadija hem omwikkelde (en hem kalmeerde) totdat zijn angst voorbij was.

Hij vertelde haar wat hem overkomen was, en zei: “Ik vreesde voor mijn leven.” Zij zei: “Vrees niet, Allah zal jou nooit en te nimmer vernederen. Voorwaar, jij onderhoudt de familiebanden, zorgt voor de zwakkeren en de minderbedeelden, je eert de gast en je vecht voor rechtvaardigheid.”

Zij nam hem vervolgens mee naar Waraqah ibnu Nawfal ibnu Asad ibnu Abd al-Oezzah (haar neef). Hij had zich bekeerd tot het Christendom tijdens de Djahiliyyah (het tijdperk der ontwetendheid) en hij kon Hebreeuws schrijven, zo vertaalde hij, met de Wil van Allah, gedeelten uit de Hebreeuwse Bijbel naar het Arabisch en hij was een oude blinde man.

Khadija zei tegen hem: “O zoon van mijn oom, luister naar jouw neef (Mohammed). Daarop vroeg Waraqah: “O zoon van mijn broeder, wat heb je meegemaakt?” De Boodschapper (Allah’s vrede en zegeningen zij met hem) vertelde hem toen wat hem was overkomen.”

Toen zei Waraqah: “Dit is de Namoes (de brenger van goed nieuws, Djibriel, vrede zij met hem) die Allah ook naar Moesa (vrede zij met hem) heeft gezonden. O, was ik nog maar in de kracht van mijn leven. O zou ik nog maar leven tegen de tijd dat jouw volk jou zal wegjagen.” De Boodschapper (Allah’s vrede en zegeningen zij met hem) vroeg: “Zal ik dan weggejaagd worden door mijn eigen volk? Hij antwoordde: “Jazeker! Nooit is er een man gekomen met datgene waarmee jij bent gekomen, of hij werd vijandig ontvangen.” Als ik die dag zou mogen meemaken, dan zou ik jou onvoorwaardelijk steunen.” Kort daarop stierf Waraqah en kwam de openbaring (tijdelijk) tot stilstand.”  Lees verder