“Voorwaar, Allah wilde een leproos, een kale en een blinde van de Kinderen van Israël beproeven, dus stuurde Hij een engel (in menselijke gedaante).
De engel kwam bij de leproos en zei: “Van wat voor iets houd jij het meest?” Hij zei: “Een mooie huidskleur en een mooie huid, en dat van mij weggaat wat de mensen haten. Hij (de engel) raakte hem aan en de ziekte ging van hem weg en hij kreeg een mooie kleur. En toen vroeg hij (de engel): “Van wat voor eigendommen houd jij het meest?” Hij zei: “Kamelen.” Daarop werden hem vrouwtjeskamelen gegeven die tien maanden zwanger waren, en er werd hem gezegd: “Moge Allah je er zegeningen mee geven.”
Toen ging de engel naar de kale, en zei: “Van wat voor iets houd jij het meest?” Hij zei: “Mooi haar en dat van mij weggaat wat de mensen haten.” Hij (de engel) raakte hem aan en zijn ziekte ging van hem weg en hij kreeg mooi haar. Hij (de engel) vroeg: “Van wat voor eigendommen houd jij het meest?” Hij zei: “Koeien.” Toen kreeg hij drachtige koeien en de engel zei: “Moge Allah je er zegeningen mee geven.”
Daarop ging hij naar de blinde, en zei: “Van wat voor iets houd jij het meest?” Hij zei: “Dat Allah mijn gezichtsvermogen herstelt, zodat ik de mensen kan zien.” Toen raakte hij hem aan, waarop Allah zijn gezichtsvermogen herstelde. Daarop vroeg hij: “Van wat voor eigendommen houd jij het meest?” Hij zei: “Geiten.” Toen kreeg hij een zwangere geit.
De dieren vermenigvuldigden zich snel, zodat er één een vallei vol kamelen had, één een vallei vol koeien en één een vallei vol geiten.
Na verloop van tijd bezocht de engel de (voormalige) leproos in zijn gedaante (als mens), en zei: “Ik ben een arm en behoeftig mens en heb al mijn middelen tot onderhoud tijdens mijn reis uitgeput en ik heb buiten Allah geen middelen om mijn reis te voltooien. Ik vraag jou, in de Naam van Degene Die jou een mooie kleur en mooie huid en eigendommen heeft gegeven, mij een kameel te geven om mijn reis te voltooien.”
Hij (de leproos) zei: “Ik heb veel verplichtingen.” De engel zei: “Het is of ik jou eerder heb gezien, was jij geen leproos, die door de mensen gemeden werd, die daarop door Allah werd geraakt?” Hij zei: “Ik heb deze eigendommen van mijn voorvaderen geërfd.” De engel zei: “Als je liegt, moge Allah je dan terugbrengen in de toestand waarin jij was.”
Toen kwam hij in zijn gedaante (als mens) bij de (vroegere) kale man en herhaalde zijn verzoek aan hem en hij kreeg een soortgelijk antwoord als hij van de leproos gekregen had. Ook tegen hem zei hij: “Als je liegt moge Allah je dan terugbrengen in de toestand waarin je was.”
Toen bezocht de engel de blinde man in zijn vroegere gedaante, en zei: “Ik ben een arm en behoeftig mens en heb al mijn middelen tot onderhoud tijdens mijn reis uitgeput en ik heb buiten Allah geen middelen om mijn reis te voltooien. Ik vraag jou in de Naam van Degene Die jou jouw gezichtsvermogen teruggegeven heeft, geef mij een geit die mij van nut kan zijn bij het bereiken van mijn bestemming.”
Hij zei: “Ik was inderdaad blind, en Allah heeft mij mijn gezichtsvermogen teruggegeven. Jij mag nemen wat je wilt en je mag achterlaten wat je wilt. Bij Allah, ik zal jou niets weigeren dat jij in de Naam van Allah, de Heer van Eer en Glorie, wilt nemen.” Hij (de engel) zei: “Houd alles wat je hebt. Jullie zijn beproeft. Allah is zeker met jou behaagd en Hij is vertoornd op jouw metgezellen.”
Deze hadith werd overgeleverd van de Profeet (vrede en zegeningen zij met hem) door Abu Huraira (moge Allah tevreden met hem zijn). De hadith staat in Bukharie en Muslim.